|
Brendan Behan [1923-1964] |
A Jackeen Laments the Blaskets
To
Seán Ó Briain from Ballyferriter
The
great sea under the sun will lie like a mirror,
Not
a boat sailing, not a living sign from a sinner,
The
golden eagle aloft in the distance, the last
Vestige
of life by the ruined abandoned Blaskets.
The
sun will be gone, the shadow of night spreading
As
the moon, rising, through a cloud coldly stretches
Its
ghostly fingers over the silent earth
Where,
wracked, the shells of the houses stand deserted
- Silent save for the birds all homeward flying
Glad
to be back, their heads on their breasts lying,
And
the wind soughing, softly a half-door swinging
By
cold wet hearths, their fires forever extinguished.
Mountjoy, August 1948
|
Brendan Behan [1923-1964] |
Een
Dubliner rouwt om de Blaskets
Voor
Seán Ó Brian uit Ballyferriter
De
grote zee ligt er als een spiegel onder de zon,
met
nergens een boot, geen levensteken van een zondaar,
de
steenarend in de verte hoog in de lucht, het laatste
spoor
van leven bij de geruïneerde in de steek gelaten Blaskets.
De
zon gaat onder, de schaduw van de nacht verspreidt zich
als
de maan, opkomend, door een wolk, kouwelijk haar
spookachtige
vingers strekt over de stille aarde waar,
vervallen,
de geraamtes van de verlaten huizen staan
- onuitgesproken veilig voor de vogels die huiswaarts vliegen,
blij
om terug te zijn, hun kop in hun veren verborgen
en
de wind zucht, zacht gaat een halve deur heen en weer,
vlakbij
koude natte haarden, hun vuren zijn voorgoed gedoofd.
Mountjoy, augustus 1948
(Translation into Dutch by Hans van den Bos)